Percy B. Shelley gaat met me mee naar de Bizonbaai. Schaamteloos profiterend van het feit dat hij al 200 jaar dood is en alleen nog in boekvorm bestaat, stop ik hem in mijn rugtas. Bij leven zou hij niet geïnteresseerd zijn geweest in mijn gezelschap; een Hollandse vrouw uit de arbeidersklasse die niet eens kan meepraten over Milton. Maar nu is hij overgeleverd aan mijn handen die bladzijden omslaan, mijn potlood dat zinnen onderstreept.
Samen met man en zoon fietsen we naar de Ooijpolder en vinden we de baai. Er zijn brandnetels, bomen en bizons. Vergeleken met de wilde natuur in Italië is het Shelley allemaal iets te vriendelijk en loom.
‘Maar,’ voegt hij eraan toe, ‘als je zo melancholisch in de schaduw van deze wilg blijft zitten terwijl de anderen het water induiken, stenen gooien en tegen een bal aantrappen, komt het met die roman van jou wel goed.’
‘Goed dat je erover begint Shelley, want heb jij nooit getwijfeld? Ik doe nu een schrijfopleiding, maar af en toe komt het me zo absurd voor. Wat beeld ik me wel niet in, dat ik literatuur zou kunnen schrijven?’
‘Neem dit aan van een dode dichter: je weet nooit wat er met jouw woorden zal gebeuren. Mijn gedicht over geweldloos verzet, The Mask of Anarchy, mocht ik niet publiceren want het was te politiek. Pas na mijn dood kwam het uit en inspireerde het Gandhi…’
‘… en Extinction Rebellion…’
‘Hoe dan ook, schrijf wat je voelt en creëer in deze kille wereld iets dat gloeit. Luister, de wilgenbladeren ritselen onrustig in de wind. Laat je meevoeren, word één met de elementen. Vaar met volle zeilen de storm in.’
‘Shelley, ik ben helemaal voor eenheid met de natuur, maar houd het alsjeblieft bij inkt en papier. In de fysieke wereld valt minder succes te behalen met die instelling. Elke zeiler kan je vertellen dat je…’
Luistert hij? Ik durf niet te kijken. De wind wakkert aan, de golven zwiepen huizenhoog. Hij is nog maar 29 als hij verdrinkt in de Middellandse Zee.
Ik sluit het zware boek, klem mijn handen er omheen en laat mijn kin erop rusten. De geur van oud papier zweeft langzaam weg. Zinnen uit Ode to the West Wind spoken door mijn hoofd. Shelley werd opgegeten door vissen en daarna gecremeerd. Wat overblijft, zijn de vonken die uit zijn pen sprongen. En daarom vandaag een liefdesverklaring aan de taal, aan de dappere klanken die zich wringen in 26 letters om ons een glimp te geven van schoonheid. Want harde feiten zijn er al genoeg; wat we nodig hebben is onze verbeelding.
Lieve woorden, ik hou van jullie.